Zijn eerste publieksboek schreef hij ‘als cadeautje aan zichzelf’. Omdat hij bijvoorbeeld weleens wilde weten waarom we ons niets uit onze eerste levensjaren herinneren. Of hoe mensen vóór de uitvinding van de film het effect van ‘mijn-leven-trok-als-een-film-aan-me-voorbij’ verwoordden.

Herinneringen zijn geen vaststaande feiten, zegt Douwe Draaisma. In zijn boek legt hij uit hoe we ons verleden telkens herschrijven. Over de reminiscentiehobbel, het gevaar van herhaling en onze voorkeur voor de popliedjes uit onze jeugd. ‘Na je dertigste heb je geen muziek meer nodig om jezelf te definiëren.’
beeld:

Het bleken vragen waar veel lezers nieuwsgierig naar waren, en zo werd Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt (2001) de afgelopen jaren wereldwijd een hit. Twintig vertalingen verschenen er tot nu toe van, waaronder een Koreaanse en een Ethiopische.

Inmiddels is Douwe Draaisma, hoogleraar geschiedenis van de psychologie in Groningen, alweer meerdere boeken verder. Deze maand verschijnt zijn zevende: tegelijkertijd in Nederland en Duitsland, waar hij ook een trouwe lezersschare heeft.

Als mijn geheugen me niet bedriegt gaat over de manier waarop we terugblikken op onze eigen ervaringen, en over het feit dat onze herinneringen in de loop van ons leven behoorlijk kunnen veranderen.

Het boek is opvallend persoonlijk. Zo verwerkt Draaisma er de herinnering in aan de Bijbelverhalen die zijn vader vroeger na het avondeten voorlas. Ook de popmuziek uit zijn jonge jaren komt aan de orde. Met een hoofdrol voor de mythische Britse rockband Cream, die in 1968 net ruzie uiteenging maar waarvan Eric Clapton in 2005 een reünie organiseerde.

Draaisma gebruikt Creams werdegang als rode draad in een betoog over ‘mijn tijd’. Iedereen van boven pakweg de dertig lijkt zo’n tijd te kennen: de periode waarin volgens hem of haar de beste muziek werd gemaakt. Opvallend genoeg valt die steevast ongeveer tussen het vijftiende en het dertigste levensjaar van de ondervraagde.

Volgens u hebben we allemaal een ‘popvenster’ van zo’n vijftien jaar. Alles wat na die periode werd gemaakt, laat ons relatief koud. Zelf haakte u begin jaren tachtig af, schrijft u.

‘Ja. Ik wéét natuurlijk dat daar een vertekening in zit, maar ik vind het moeilijk om goede bands uit de jaren tachtig te noemen. Zeg nou zelf, wat was er goed aan Duran Duran?’

Niets. Maar als jarentachtigkind werd ik toch boos van die passage. U2 was wél geweldig.

Grijnst: ‘Het was inderdaad een beetje suggestief van me dat ik die niet noem in mijn boek. Of Prince. Maar ze zijn gewoon uit een tijdperk dat ik niet meer de hele dag de radio aan had en niet meer zoveel naar concerten ging.

Net als bij de meeste mensen had dat “afhaken” bij mij te maken met simpele dingen als de komst van kinderen, zodat we voor een concert een oppas moesten regelen. En dat vrienden ook druk waren met andere dingen.

Maar wat ook een rol speelt, is dat mensen op hun dertigste zo’n beetje gevormd zijn. Dan heb je geen muziek meer nodig om anderen duidelijk te maken wie je bent. Vergelijk dat eens met als je een jaar of achttien bent. Dan is muziek nog hét middel om jezelf te definiëren.

Bovendien is dat de periode waarin je heel veel dingen voor het eerst meemaakt: je eerste serieuze verkering, je eerste vakantie zonder ouders, je eerste studiejaar…

Dat maakt dat die jaren veel beter in ons geheugen verankerd worden. En de muziek waarnaar je in die periode luisterde, hoort daarbij. Ze krijgt veel meer lading dan goede muziek die je later beluistert.’

Die vroege volwassenheid is ook de periode die tegen het eind van ons leven het sterkst terugkomt, schrijft u.

‘Inderdaad. Zo rond ons zestigste begint het zogeheten reminiscentie-effect op te treden. Mensen blijken spontaan te gaan terugdenken aan allerlei dingen die tussen grofweg hun vijftiende en hun dertigste gebeurden.

Als je ze dan naar hun levendigste herinneringen vraagt, of naar muziek en films waarvan ze in hun leven het diepst onder de indruk waren, geven ze ook vooral voorbeelden uit die periode.

Bij zeventigers en tachtigers is dat effect nog sterker. Het lijkt haast alsof de jaren na hun dertigste dan zijn uitgewist. De kans dat iemand van zeventig zegt dat hij rond zijn veertigste een zeer memorabel boek las, is maar klein.’

Wat verklaart die ‘reminiscentiehobbel’?

‘Aristoteles schreef al: de jeugd heeft weinig verleden en veel toekomst, maar de ouderdom heeft veel verleden en weinig toekomst. Je gaat rond je zestigste als het ware met de rug naar de toekomst staan en probeert het leven dat achter je ligt te overzien.

Een bijkomende factor is dat er op een gegeven meer herhaling in je leven is. Als je jong bent, wil je bijvoorbeeld ieder jaar op een andere plek op vakantie, terwijl mensen op mijn leeftijd vaak een favoriete bestemming hebben. Ik ga bijvoorbeeld liefst naar Bretagne of de Harz.

Maar als je daar al tien keer bent geweest, vloeien de herinneringen op een gegeven moment in elkaar over. Daardoor beginnen die jaren tussen de dertig en zestig als het ware te krimpen, en komt de periode daarvóór dichterbij.’

Er is dus geen neurobiologische verklaring voor?

‘Nee. Want we weten dat mensen die bijvoorbeeld als midden-dertigers zijn geëmigreerd, een latere “reminiscentiehobbel” hebben. Ze hebben na hun dertigste wél nog veel dingen voor het eerst beleefd – een nieuwe taal geleerd, nieuwe vrienden gemaakt – en dan blijkt er van die jaren minder weg te zakken.’

Toch komen ook bij hen rond hun zestigste herinneringen uit hun adolescentie ineens heel levendig terug.

‘Ja. Maar waarom dat zo is, weten we niet. Je zou kunnen denken: ze gaan rond die tijd met pensioen, de kinderen zijn de deur uit – ze hebben minder afleiding. Maar uit onderzoek onder Canadese nonnen bleek dat ook bij hen tegen hun zestigste die vroege herinneringen weer terugkwamen. Dat kan dus niet te maken hebben met het feit dat ze niet meer werkten of dat hun kinderen de deur uit gingen.

Het opvallende is: vaak komen ook dingen boven waar mensen heel lang niet meer aan hadden gedacht. Alsof ze al die jaren onder embargo in hun geheugen hebben gelegen. Hoe dat komt? Het kan niet evolutionair uitgeselecteerd zijn.

Dat is weleens als verklaring geopperd, dat de functie van reminiscenties is dat ouderen hun kleinkinderen kunnen inwijden in de geschiedenis van de groep. Maar het is pas sinds kort dat mensen massaal zo oud worden. Ik denk dus niet dat die levendige herinneringen worden verklaard door een of ander evolutionair nut.’

Misschien is het nut gewoon dat ouderen op die manier iets hebben om zichzelf mee te vermaken?

‘Nou, het pakt lang niet altijd aangenaam uit. Ik heb weleens zogeheten reminiscentiesessies meegemaakt waarin dementerende mensen foto’s voorgelegd kregen van hun oude school, of van het huis waar ze geboren waren.

Vaak werkt dat enorm activerend. Ook als ze helemaal versuft in een rolstoel zijn binnengereden, schieten ze overeind en beginnen ze enthousiast te vertellen.

Maar soms roept zo’n sessie ook veel verdriet op. Bijvoorbeeld omdat ze niet hadden mogen doorleren, of heel arm waren geweest en ’s zondags alleen achter in de kerk hadden mogen zitten. Voor mensen van wie de reminiscentieperiode samenvalt met de oorlog, kan het bijna traumatisch zijn dat juist die herinneringen weer terugkomen.’

Een van de thema’s die steeds terugkeren in uw werk, is dat herinneringen geen feiten zijn.

‘Klopt. Ons geheugen is geen bergplaats van statische archiefstukken. Zodra je een herinnering ophaalt, verandert ze al. Door de stemming waarin je verkeert tijdens dat terugdenken, of door een nieuwe interpretatie die je eraan toekent.

Daarna wordt de herinnering in gewijzigde vorm weer opgeslagen. Je kunt het geheugen daarom beter vergelijken met een kladblok. We blijven een leven lang toevoegen, doorhalen, uitgummen.’

In uw nieuwe boek haalt u het tv-programma DNA onbekend aan om dat herinterpreteren te illustreren.

‘Ken je dat programma? Nee? Je zou eens moeten kijken op Uitzending Gemist, ik vond het fascinerend. Vaak ging het om mensen die het idee hadden dat hun vader niet hun echte vader was. Omdat ze ooit zoiets hadden opgevangen, of omdat de man bij wie ze opgroeiden nooit aardig voor ze was geweest en die verre “oom” wel.

Als zo’n idee je eenmaal in de greep heeft, ga je allerlei gebeurtenissen uit het verleden met andere ogen bekijken. Ze kunnen een nieuwe betekenis krijgen en zo ontstaat er als het ware een alternatief levensverhaal. Dat kan jaren doorgaan, dat vermoeden groeit en groeit, en op een gegeven moment gaan mensen dan naar zekerheid verlangen. Dan willen ze een vaderschapstest.’

U beschrijft een DNA onbekenddeelnemer die er zo achter kwam dat de man die hem levenslang akelig had behandeld, wél zijn echte vader was.

‘Bij hem had die zoektocht naar uitsluitsel een averechts effect. Hij had voor zichzelf een troostend levensverhaal bedacht – “Mijn vader kon niet van me houden omdat hij wist dat ik niet echt zijn zoon was” – en dat werd hem nu uit handen geslagen. Hij moest met dat harde levensverhaal verder. Een schokkende aflevering.’

Hoe komt u aan die fascinatie voor het feit dat mensen hun herinneringen voortdurend ‘herbewerken’?

‘Ik denk dat die begon toen ik zelf vader was geworden. Opeens kregen herinneringen aan de zorgen van mijn ouders een andere kleur. Er kwamen taferelen terug waarvan ik met terugwerkende kracht vreselijk spijt had. Wat bezielde me om me zo hard uit te laten over hun geloof? Of om niets van me te laten horen als ik heel laat thuiskwam?’

U ging uw eigen gedrag heel anders zien.

‘Inderdaad, ik kon dat niet meer zien op de manier waarop ik het op mijn twintigste zag. De trots die ik erbij had gevoeld – wat ben ik toch lekker kritisch en onafhankelijk – had plaatsgemaakt voor schaamte.

Ik vergelijk dat weleens met het bewerken van een Word-document. Het wordt onder dezelfde naam opgeslagen, maar de inhoud is anders. De oude versie van jezelf is als het ware overschreven. Degene die je toen was, bestaat niet meer, juist doordat je verder leefde en nieuwe ervaringen opdeed.

En dat is een effect dat veel mensen kennen. Toen in 2010 mijn Vergeetboek verscheen, organiseerde dagblad Trouw een schrijfwedstrijd met als motto “wat ik het liefste zou vergeten”. Er kwam van alles binnen, maar twee thema’s sprongen eruit: het ene was gepest zijn, het andere was pester te zijn geweest.’

Dus niet alleen slachtoffers, maar ook daders…

‘Ja, dader van pesterijen te zijn geweest is kennelijk minstens zo traumatisch als slachtoffer geweest te zijn. Mensen hebben daar heel scherpe en nare herinneringen aan, aan de keren dat ze een ander kind vernederd of geslagen hebben.

Maar je ziet, in die zin maakt ouder worden ons echt wat wijzer. Er is verder weinig wat beter wordt in de ouderdom, maar dit is er mooi aan: dat je herinneringen nog kunnen veranderen door iets wat je later meemaakt.’

bonnita postmaDouwe Draaisma (1953) studeerde psychologie en filosofie in Groningen. In 1993 promoveerde hij in Utrecht op een proefschrift over de metaforische aard van de taal waarin we over het geheugen denken en spreken. Sinds 2010 is hij hoogleraar geschiedenis van de psychologie in Groningen. Draaisma schreef onder andere de boeken Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt (2001), De heimweefabriek (2008) en Vergeetboek (2010).