‘Zo’n strikt trainingsschema geeft me rust’
Ruben (34) is fulltime fondsenwerver en traint 15-20 uur per week voor Ironman-triatlons.
‘Fietsen en hardlopen deed ik al jaren. Ik zocht naar een nieuwe uitdaging en kwam uit bij zwemmen. Voor ik het wist had ik me opgegeven voor de meest extreme combinatie van die sporten, de Ironman: 3,8 kilometer zwemmen, 180 kilometer fietsen en 42,2 kilometer rennen.
Heel 2015 draaide erom, want als ik ergens voor ga moet alles wijken. Ik ben nou eenmaal een prestatiemannetje, ook in mijn werk trouwens. Ik leg de lat steeds hoger.
Misschien sloeg ik wel een beetje door. Ik dronk geen druppel alcohol meer, terwijl één biertje best kan. Vet en suiker meed ik. De ene dag rende ik tweeënhalf uur rondjes rond een voetbalveld, de andere zat ik acht uur op de racefiets.
Trainen bleek een medicijn tegen twijfel en chagrijn. En ik had geen keuzestress meer over hoe ik een avond of weekend zou indelen, want alles ligt vast. Zo’n strikt trainingsschema maakt me rustig; wel fijn voor iemand met ADHD-kantjes.
Trainen voor een Ironman kost veel tijd, je moet creatief zijn. Als mijn vrouw op zondagochtend naar haar familie gaat volg ik op de fiets. Zo heb ik er voor de koffie al 130 kilometer op zitten.
Je neemt het te serieus, zeggen sommige mensen. Maar dankzij die trainingen kan ik nu wel met trots terugkijken op een WK, vier halve Ironmans én een hele binnen anderhalf jaar.
Het smaakt naar meer. Maar dit voorjaar is onze dochter geboren en daarom doe ik voorlopig een stap terug. Harder trainen, tot 30 uur per week, is nu niet haalbaar.
Toen ik ooit over de Ironman hoorde, dacht ik: dat is een onmenselijke prestatie. Nu ben ik zelf een “ijzeren man”. Dat ik steeds een stap verder kom is alle opoffering waard.’
‘Extreem afzien geeft ook extreme geluksgevoelens’
Martine (52) is fulltime gespecialiseerd verpleegkundige en traint 10-30 uur per week voor ultratrails door de natuur.
‘Toen ik 50 werd trakteerde ik mezelf op een hardlooptocht van 169 kilometer in 46 uur rond de berg Fuji, een gebied in Japan met hoogtes tot 2400 meter. De natuur is er prachtig, maar het is ook afzien: tijdens zulke duurtochten vallen mensen weleens lopend in slaap.
Vakanties combineer ik het liefst met een run ter plekke. Voor mijn vriendin niet altijd leuk. Toen we laatst naar Australië gingen heb ik beloofd geen wedstrijd te plannen. Ik moet dan mentaal even schakelen: de focus ligt op óns, niet op het rennen.
Dat ik op reis wel blijf trainen, is inmiddels vanzelfsprekend. Zij rijdt van het ene dorp naar het andere, ik ren. Tijdens wedstrijden helpt ze me als ik onderweg van pijn en slaapgebrek niks meer kan eten. En aan de finish huilt ze net zo hard als ik – van opluchting, trots en vermoeidheid.
Als ik boven op die Japanse berg sta en mijn hart in mijn lichaam hoor kloppen, voel ik golven van diep geluk door me heen gaan. In het dagelijks leven ervaar ik zulke momenten zelden.
Misschien zijn die gevoelens ook wel zo extreem doordat ze gepaard gaan met enorm afzien. Ik weet zeker dat een leven zonder zulke pieken en dalen me zou veranderen in een onrustig, tobberig mens.
Binnenkort doe ik mee aan een hardlooptocht van 150 uur in de bergen. Dat wordt vast weer een uren durend spel waarbij mijn lichaam roept: “Kappen!” en mijn geest zegt: “Jij wilde dit, doorzetten!”
Die mentale kracht gebruik ik ook tijdens uitzendingen voor mijn werk voor Defensie. In Afghanistan zie ik stervende kinderen, soldaten die hun benen zijn verloren. Zwaar werk, maar ik weet inmiddels dat ik lichamelijk en geestelijk veel meer aankan dan ik denk.’
‘Mijn vriendin slaapt ook in de zuurstoftent’
Eric (35) is fulltime teamleider gemeente Rotterdam en traint 10-15 uur per week voor de Mount Everest.
‘In de bergen zie ik soms de overblijfselen liggen van klimmers die onderweg zijn doodgevroren. Als ik dan na thuiskomst in de file sta, kan ik me daar echt niet over opwinden. Door de expedities kan ik beter relativeren.
Zes weken voor vertrek slaap ik in een zuurstoftent. Daar is het zuurstofniveau zoals op vijfduizend meter hoogte. Dat voelt alsof je door een rietje ademt. Voor mijn vriendin zet ik ’m soms lager, op tweeënhalfduizend.
Jaren terug zou ik die concessie niet hebben gedaan. Ik kon grenzeloos egoïstisch zijn. Mee naar de Bijenkorf? Echt niet. Stel je voor dat ik een virus zou oplopen en dan een trainingsachterstand krijgen. Mede daardoor is mijn vorige relatie uitgegaan.
Gelukkig is mijn huidige vriendin fanatiek triatleet. Ze snapt het als ik elke avond ga hardlopen of om zes uur ’s ochtends drie kwartier in het meer zwem. Ik wil enorm graag ooit de top van de Mount Everest bereiken. Drie jaar op rij is dat nét niet gelukt. Een onaf hoofdstuk.
Mijn eerste klim was vier jaar geleden. Vlak voor de piek moest ik omdraaien; de gevoelstemperatuur was min 70 graden, ik hallucineerde door zuurstof- en vochttekort, één ooglid zat vastgevroren. Terug thuis voelde ik me down, alsof ik in de rouw was.
Het beste medicijn bleek me voorbereiden op een nieuwe expeditie. Maar ik kreeg een ongeluk en kon maandenlang niet op mijn niveau trainen. Ik had hartkloppingen en zweetaanvallen. Op mijn werk was ik er met mijn hoofd helemaal niet bij; ik was alleen maar bezig met de vraag of en hoe ik ooit de top zou bereiken. Niet meer trainen en klimmen – dat is voor mij gewoon geen optie.’
‘Afzien duurt maar even, opgeven is voor altijd’
Lieven (31) is fulltime consultant en traint 15-20 uur per week voor ultramarathons door de woestijn en de jungle.
‘Mijn vrouw en kind staan op de eerste plaats, maar ik besteed meer tijd aan mijn trainingen. Zo vloog ik drie dagen na ons huwelijk naar Brazilië om 260 kilometer hard te lopen in de Jungle Marathon. Mijn vrouw zat thuis met onze pasgeboren zoon. Niet ideaal natuurlijk, maar ze heeft me ook gekozen om mijn ambitieuze karakter.
Ze vindt het niet normaal wat ik doe, maar ik vind dat het prima gaat zo. Ik kan alles om het hardlopen heen plannen. Ik train ’s avonds een paar uur of ik ren ’s ochtends twintig kilometer van huis naar mijn werk.
Ultramarathons leren me veel over mezelf. Voordat ik ermee begon wist ik niet dat zo’n wedstrijd zoveel mentale kracht kost. In de jungle in Brazilië waren mijn voetzolen na 150 kilometer rennen bezaaid met vochtblaren, elke stap deed extreem veel pijn.
In mezelf bleef ik herhalen: “Afzien duurt maar even, opgeven is voor altijd” en die mantra hielp me naar de finish. Ik belandde in een meditatieve toestand en kon de pijn op een afstand houden.
Ook als mijn vrouw en ik samen een romantisch weekendje weggaan moeten de sportschoenen mee. Soms voelt het als een verslaving, die behoefte aan meer, langer, heftiger. Momenteel droom ik van de Yukon Quest in Canada: een sleehondenrace van 700 kilometer.
Waarom al die ultra’s? Ik wil ontdekken hoe ver ik geestelijk en lichamelijk kan gaan. Wat ik doe als ik mijn grens tegenkom. Misschien ben ik wel iemand die doorgaat tot zijn benen eraf vallen. Een beangstigende gedachte. En toch blijf ik voorlopig zoeken naar die grens.’
Kicks zonder verslaving
Tweehonderd kilometer door de woestijn rennen, waarom doet iemand dat?
‘Extreme sporters zijn van nature vaak extreme mensen,’ zegt psychiater en auteur Bram Bakker, zelf fervent hardloper. ‘De kans is groot dat als ze niet zoveel zouden sporten ze op een andere manier naar een kick zouden zoeken, bijvoorbeeld door veel te drinken of te feesten. In die zin is sporten een prima alternatief.’
Wel ligt er soms een echt probleem onder de ogenschijnlijk onschuldige hobby, zoals bij iemand die dagelijks hardloopt omdat hij een eetstoornis heeft.
Kun je te véél sporten?
‘We weten dat bewegen altijd beter is dan nietsdoen,’ zegt fysioloog Maria Hopman. Aan het Radboud MC in Nijmegen onderzoekt ze de invloed van beweging op de lichamelijke gezondheid. ‘Maar of je te veel kunt bewegen weten we niet.’
Wel is onlangs ontdekt dat fervente marathonlopers eenzelfde soort littekens op de hartspier hebben als hartpatiënten na een infarct. ‘Dat lijkt geen positief nieuws. Maar een marathonloper heeft doorgaans een heel andere fysieke conditie dan een hartpatiënt. We zoeken nu uit wat die littekens betekenen.’
De sporters in dit artikel zeggen dat ze niet zonder zouden kunnen. Is sporten dus verslavend?
Psychiater Bakker: ‘Nee. Je maakt tijdens het sporten “gelukshormonen” aan, zoals endorfines en endocannabinoïdes, maar in te kleine hoeveelheden om verslaafd te raken. Daar komt bij dat niet alles wat lekker of leuk is, meteen verslavend is – denk aan chocola eten of winkelen.’
Toch ervaren sommige fanatieke sporters lichamelijke klachten als ze een tijdje rust moeten nemen. ‘Dat is geen afkickreactie, maar een stressreactie,’ zegt Bakker. ‘Hun lichaam is zo gewend aan bepaalde handelingen dat het adrenaline en cortisol gaat aanmaken wanneer die opeens achterwege blijven. Dat geeft stress, soms met bijverschijnselen als zweten en hartkloppingen. Die líjken op afkickverschijnselen.’
Fysioloog Hopman herkent die klachten bij topsporters. ‘Hun hartspier is zo gewend aan de dagelijkse doorbloeding en training dat er hartritmestoornissen kunnen ontstaan als ze er cold turkey mee stoppen. Niet dat dat vaak gebeurt; wie tijdelijk niet kan hardlopen verzint meteen een alternatief, zoals fietsen.’
Als extreem sporten geen verslaving is, wat is het dan wel?
Bram Bakker: ‘Wanneer iets is gelukt, zoals een wedstrijd winnen, maak je onder meer dopamine aan. Dat geeft dat euforische gevoel. Dit beloningssysteem slaat bij sommige mensen sneller aan dan gemiddeld. Met relatief weinig inspanning kunnen ze zich dus geregeld on top of the world voelen.’
Soms heeft iemand juist heel veel kicks nodig om zijn beloningssysteem te laten aanslaan. ‘In het dagelijks leven, bijvoorbeeld na het halen van een deadline, ervaart zo iemand dan niet snel die golf van vreugde. Als dat met sporten wel lukt, is dat heel aangenaam.’
In dat opzicht zijn er wel overeenkomsten: ook bij verslaafden werkt het beloningscentrum vaak minder goed. Heftige oorzaken zoals drank geven die dopaminestoot wél.
Heel fanatiek sporten kan soms leiden tot een sport-burn-out, waarschuwt Hopman, met signalen als slapeloosheid en snel geprikkeld zijn. ‘Zulke sporters zijn meestal niet blessuregevoelig, dus hun lichaam trapt niet snel op de rem.’
Volgens psychiater Bakker is er pas sprake van problematisch gedrag als het je functioneren op alle terreinen ondermijnt: in de relatie, in geldzaken, werk en sociale contacten. Vrijgezelle sporters zullen volgens hem minder snel ontdekken dat ze niet straffeloos alles op het spel kunnen zetten – een partner houdt je immers een spiegel voor.
Maar, zegt Bakker: ‘Een partner die klaagt dat je te veel sport zal hoogstwaarschijnlijk geen gehoor vinden. Persoonlijk vind ik dat een partner vraagtekens mag gaan zetten wanneer de geliefde stelselmatig het trainingsschema verkiest boven seks.’