Ik moest denken aan een gevangene van begin dertig. Deze twee zinnen vatten haar hele leven samen. Wanneer ik tegenover haar zat, waaiden die woorden soms door mijn hoofd, zo hard als de wind die door haar leven had geraasd en daar kaalslag had aangericht. Ze was een ongewenst kind geweest; een hinderlijke aanwezigheid in haar moeders leven. Wanneer ze huilde, negeerde haar moeder haar of sloot haar op in een kast tot ze stil was. En stil bleef. Later woonde ze bij een oom die ’s nachts haar slaapkamer binnendrong. Zij bevroor. Wachtte met ingehouden adem tot het over was.
Is elk mens in staat tot gruwelijke dingen?
Zelfs bij de vriendelijkste, ‘normaalste’ persoon kan iets knappen, weet forensisch psycholoog I...
Lees verderToen haar leven eenmaal wat veiliger werd, was er weinig meer van haar over. ‘Ik heb eigenlijk geen idee wie ik ben,’ vertelde ze. Ze voelde haar lichaam ook nauwelijks. In het PBC liep ze dagenlang rond met een ernstige peesontsteking. Een collega schrok van haar vervaarlijk gezwollen, pulserende hand. Ze lachte, zei dat ze nooit pijn voelde.
Het was schrijnend te zien hoe hard ze het toch probeerde. Te bestaan. Er te zijn. Haar stem galmde overal bovenuit. In groepen was ze overassertief, maar in een gesprek over haar diepste zelf viel ze stil. Dan kwamen de tranen. ’Ik kijk naar anderen voor wat ik moet voelen,’ zei ze. Een andere keer: ‘Soms kijk ik in de spiegel om te zien of ik er nog wel ben.’
Als je gevoelsmatig nauwelijks bestaat, dacht ik, hoe kan je dan het bestaan van nieuw leven erkennen? Dat kon ze dan ook niet. Een paar jaar eerder werd ze onverwacht zwanger. Doodsbang was ze voor haar groeiende buik. Ze probeerde hem te verdoezelen onder wijde truien en vreemd genoeg lukte dat. Geen mens die vraagtekens plaatste bij haar: ‘Ik ben een beetje aangekomen.’
De bevalling was een haastklus. Stiekem, alleen in bad. Het kindje werd doodgeboren, zei ze. Maar volgens justitie had zij hier zelf de hand in. In elk geval borg ze het lichaampje op in een tas en begroef het, even haastig. Maar wel in haar mooiste kleertjes, omringd door knuffels. Nu huilde ze hartstochtelijk om haar dochtertje wier bestaan nooit meer dan een glimp had kunnen zijn, een vluchtig lichtpuntje. Net als dat van haarzelf.