Mijn zoon is sinds een tijdje in de Heer. Het begon in Florence. Zijn mond viel open toen hij een van de kerken binnenstapte. Hij is nogal theatraal ingesteld, en laten we wel wezen: het Italiaanse katholicisme is niet vies van een ornament of een gouden randje meer, dus dat viel enorm in de smaak. Al snel mompelde hij dat hij graag een kettinkje wilde met een kruis eraan.
Zo gezegd, zo gedaan. Op de plaatselijke markt waren meer reli-kettinkjes te koop dan haring op een Amsterdamse brug, dus toen we thuiskwamen pronkte het sieraad trots om zijn nek.
François keek verbaasd. ‘Hij gelooft?’ vroeg hij ietwat hoog van stem. François is katholiek opgevoed, maar dat ging met zoveel dwang gepaard dat hij als puber slechts één optie zag: zich ontzettend afkeren van alles wat met religie te maken heeft.
Ook ik heb een Bijbelse achtergrond. Mijn opa was dominee en mijn moeder een happy clappy EO-adept die met veel vrolijkheid zong: ‘Jezus redt, alle mensen opgelet!’ Ook toen ze ouder werd, bracht het geloof haar veel. Tijdens depressies krabbelde ze met potlood haar bijbeltje vol met aantekeningen in haar kleine priegelhandschrift, vooral als teksten haar troost boden.
Toen ik naar een links-intellectueel gymnasium ging, werd het geloof enorm belachelijk gemaakt. Religie was voor de dommen, vonden docenten, voor mensen die redenen zochten waarom wij hier op aard’ zijn, die zich in de luren lieten leggen door geestelijken die hun de hemel beloofden als ze zich als brave burgers zouden gedragen. Daar trapte je toch niet in?
Maar in tegenstelling tot François heeft het geloof mij nooit helemaal verlaten. Ik weet niet in wie of wat ik mijn vertrouwen leg, maar ik bid. Of liever gezegd: ik dank. Dat met name.
Ik keer naar binnen en kijk wat in me huist. Vervolgens richt ik me tot iets wat ik God noem. Het voelt fijn dat te doen. Veilig ook. Zou dat de reden zijn waarom uit onderzoek is gebleken dat mensen die zich bezighouden met geloof en zingeving vaak gelukkig zijn?
Onlangs hebben Róman en ik de hele tienerbijbel gelezen. Ik bracht zo nu en dan wel enige relativering aan. Zo vind ik dreigen met de hel onnodig en vraag ik me af of je dat verhaal van die vijf broden en drie vissen waar Jezus een maaltijd van wist te brouwen voor honderden volgelingen al te letterlijk moet nemen. Ook vertel ik geregeld dat er verschrikkelijke oorlogen zijn en worden uitgevochten omdat mensen ruziën over religie.
Maar dat wil niet zeggen dat het er niet mag zijn. Mijn zoon zoekt zichzelf. Wie zijn we? Wat doen we hier? Wat is zinvol leven? Is het raar je dat af te vragen? Natuurlijk niet. Het is mooi, het is betekenisvol en het is soms een beetje theater. Net als het leven zelf.
Dus zei ik tegen François: laat het hem maar lekker zelf ontdekken. Want of je nou in God gelooft of niet, wij geloven sowieso in hem.