Ongelooflijk dat ik twee jaar doorliep met een depressie
Als psychiatrisch verpleegkundige kreeg Loes (35) vrouwen op het spreekuur die een kind hadden verloren of depressief waren. Het gebeurde haar zelf allebei.
‘Negen volle dagen is Pieter bij ons geweest. Net als bij mijn eerste zwangerschap ging alles prima, en toch schreef ik steeds in mijn dagboek: “Gaat het wel goed met jou? Je blijft toch wel bij ons?”
PTSS-expert Bessel van der Kolk: ‘Traumabehandelingen zijn maatwerk’
Praten is belangrijk in het helingsproces stelt de-Amerikaanse PTSS-deskundige Bessel van der Kolk, ...
Lees verderPieter werd vijf weken te vroeg geboren. Hij was gezond, maar wat aan de lichte kant en daarom moest hij nog een paar dagen in het ziekenhuis blijven. Ik bleef zes dagen bij hem en besloot toen een nachtje thuis te gaan slapen.
Toen ik hem de volgende ochtend zag, dacht ik: er is iets niet goed. Hij is anders. Pieter werd onderzocht, maar er waren geen afwijkingen. Toch moest ik enorm huilen: mijn kind gaat dood.
Die nacht kreeg Pieter een epileptische aanval. Hij had een stolling in de hersenen, waardoor het bloed wel zijn hoofdje in werd gepompt, maar er niet meer uit kon. Alle bloedvaatjes waren aan het barsten. Hij ging kapot van binnen. Op 16 april is hij op mijn blote buik overleden.
De periode na Pieters overlijden was ik natuurlijk heel verdrietig, maar pas na de geboorte van mijn derde zoon ging het mis. Als Joost sliep, leek hij net zijn dode broertje. Dan maakte ik hem wakker zodat hij even bewoog.
De rest van de nacht sliep ik niet meer. Ik werd chagrijnig van vermoeidheid, was boos omdat hij niet doorsliep. Ik besefte niet dat ik hém steeds wakker maakte. Ik werkte en deed er een opleiding naast. Dat kon best, vond ik – ik sliep toch niet.
Anderen merkten wel dat ik kortaf was en vaak onredelijk woedend, maar ja, ik hád het ook druk. Tegelijk was ik ook trots: kijk eens wat ik allemaal voor elkaar krijg op drie uur slaap per nacht. Dat ik heel slank werd, was ook wel fijn.
Op een dag liep ik hard langs de N11. Ineens dacht ik: ik ga voor een vrachtwagen staan. Toen ik later opeens tegen mijn man stond te schreeuwen dat ik er een einde aan zou maken zodat hij een betere vrouw en moeder voor de kinderen kon zoeken, dwong hij me om naar de huisarts te gaan. Ik bleek knetter-depressief te zijn en had een posttraumatische stressstoornis.
Toen ik dat eenmaal wist, kon ik de adviezen voor mijn cliënten toepassen op mezelf. Duidelijke structuur, vroeg naar bed. In kaart brengen wat je gaat doen of laten als het slechter met je gaat.
Ik vind het nog steeds ongelooflijk dat ik twee jaar heb doorgelopen. Ik deed alles wat ik mijn cliënten ook zag doen en toch heb ik niet herkend dat ik depressief werd. Ik heb me nooit gerealiseerd dat het zó langzaam en ongemerkt kan gaan.
In mijn praktijk kan ik dingen nu concreter bespreken, niet meer alleen vanuit de theorie. Ik begrijp meer en gebruik ook eigen voorbeelden. Daardoor voelen mensen dat ik meen wat ik zeg. Ik heb nog meer compassie gekregen voor mijn cliënten.’
Cliënten zeiden weleens tegen me: jij hebt makkelijk praten
Als communicatiedeskundige en trainer begeleidt Karima (49) mensen die na een levensbedreigende ziekte terugkeren in hun werk. In 2008 werd bij haarzelf een agressieve vorm van borstkanker ontdekt.
‘Ik was voor een routinecontrole in het ziekenhuis, omdat ik ooit cystes in mijn borst heb gehad. Toen de radioloog de spreekkamer binnenkwam – dat was nog nooit gebeurd – wist ik: foute boel.
Ze hadden DCIS geconstateerd, een voorstadium van borstkanker. Twee maanden later werd ik geopereerd. Ik ging de operatiekamer in met DCIS, maar tijdens de operatie bleek die al omgeslagen in kanker, stadium 2, met een uitzaaiing in de okselklier.
Naast hormoontherapie kreeg ik acht chemo’s en 26 bestralingen. Daarna ging ik al vrij snel weer aan het werk. Mensen die na ziekte aan de slag gaan, vallen grofweg in twee categorieën: degenen die graag willen en misschien te hard gaan, en zij die overal beren op de weg zien en bij wie je gas moet bijgeven.
Ik behoorde duidelijk tot de eerste categorie. Mijn huisarts moest me soms afremmen. Moeilijk, maar ik leerde ervan dat ik niet te hard van stapel moet lopen. Bij cliënten herken ik nu vrijwel direct welk type ze zijn.
Soms hebben collega’s moeite om iemand weer op te nemen. Dat overkwam mij ook: een collega reageerde heel terughoudend. Het samen oplossen lukte niet, maar uiteindelijk hebben we er met een coach over kunnen praten.
Die collega bleek onverwerkte pijn rondom een overleden familielid op mij te projecteren. Ik besef nu nog sterker dat het belangrijk is om niet alleen degene die ziek is geweest, maar ook diens collega’s voor te bereiden op de terugkeer.
Mensen zeiden weleens tegen me: jij hebt makkelijk praten, je hebt het zelf niet meegemaakt. Nu ben ik ervaringsdeskundige en durf ik ze duidelijker te laten zien dat er keuzes zijn in hoe je met situaties omgaat.
Pas over een aantal jaar is ook de hormoontherapie achter de rug. Op momenten dat ik verdrietig ben over mijn ziekte, ga ik ontspannende pianomuziek spelen, met de hond het bos in of doe ik ontspanningsoefeningen. Ik probeer bewust het leven zo positief mogelijk te kleuren.’
Ik ben niet meer de therapeut die alles weet
Een relatietherapeut die zelf in relatietherapie moet – het gebeurde Jean-Pierre (47).
‘Communicatieproblemen zijn het meest voorkomende probleem in relaties. Een relatie goed houden doe je door te zorgen dat je het gezellig hebt samen, door leuke dingen te doen en je in elkaar te blijven verdiepen.
Kitty en ik zijn in 1992 getrouwd. We zijn allebei workaholics. Hoeveel uur we werken? Nou, eh, we eten weleens samen. Op een gegeven moment maakten we helemaal geen tijd meer vrij voor elkaar. In plaats van met de ander te praten, ga je dan zelf bedenken wat die ander denkt.
En dan zit je er vaak naast. We begrepen elkaar steeds slechter. Ik voelde me ongelukkig en besefte: dit wil ik niet meer. Ik voel niet genoeg meer voor haar. Ik ging tijdelijk naar een ander huis, maar dat was een vergissing. Daarna zijn we in relatietherapie gegaan.
Mijn cliënten moet ik soms wakker schudden: kijk naar hoe het écht is, houd op verhalen te vertellen aan jezelf. Maar zelf deed ik precies hetzelfde. Door de therapie kwam ik erachter dat ik ontevreden was over mezelf.
Dat uitte zich in hard werken en zelfdestructief gedrag zoals roken en drinken. Maar ook: de marathon lopen in New York en daar dan krankzinnig hard voor trainen. En ik kwam tot het inzicht dat ik iemand ben die Altijd Alles Alleen doet, vooral als het moeilijk wordt.
Ik ging verbeten om met mensen om me heen. Voor Kitty was ik soms onbenaderbaar. Ik heb nu geaccepteerd dat ik een mens ben met minder goede eigenschappen. Dat geeft rust. Ik ben niet meer bang om een slechte indruk te maken op andere mensen.
Ik ben niet de therapeut die alles weet, ik ben zelf ook in relatieproblemen gekomen. Mijn ervaringen met relatietherapie heb ik in mijn boek verwerkt. Dat vond ik best spannend. Gelukkig reageren mensen positief.’
Ik voelde me een object, gereduceerd tot bloed, bot en hersens
Anthonie (42) is antropoloog en doet aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek naar geweld. Op 29 november 2008 werd hij zonder aanleiding in elkaar geslagen.
‘Het was ’s avonds laat, in de buurt van het Leidseplein in Amsterdam. Ik zag meteen dat het een gevaarlijke situatie was. Zijn ogen waren praktisch zwart. Ik wist ook: het maakt niet uit wat ik zeg, hij heeft besloten om mij pijn te doen.
Bevrijd jezelf van oude pijn
- Ontdek hoe oude ervaringen nu nog meespelen in je keuzes en gedrag
- Verwerk je mentale pijn met bewezen effectieve technieken
- Ervaar meer innerlijke rust, zelfvertrouwen en vrijheid
69,-
Op zo’n moment richt je hele systeem zich alleen nog op je overleving. Ik rende naar een taxi, maar de chauffeur deed de portieren op slot. Toen voelde ik een knal in mijn zij, dijbeen en nek. Voor ik het wist, lag ik op de grond.
De jongen sprong op me, trapte me en ik kreeg een elleboog in mijn nek. Zijn twee vrienden stonden hem op te jutten. Ik kroop overeind en zag een auto aankomen die, als ik zou gaan rennen, tussen mij en de dader in zou komen of me zou scheppen.
Ik werd geraakt, maar rende door. Achter me hoorde ik de jongens honend lachen: “Hij heeft pijn, pak ‘m, pak ‘m.” Dat heeft het grootste trauma veroorzaakt.
Bij Paradiso trokken drie mensen me in de rij. De dader begon erop in te beuken, zó erg was hij op mij gefixeerd. Toen ik een politieauto zag aankomen, wist ik dat ik veilig was. Na de aangifte op het bureau kwamen eerst huilbuien, daarna paniek.
Pijn voelde ik pas uren later, toen ik weer thuis was. Ik had gekneusde ribben en rug- en nekwervels. Nog steeds heb ik veel rugpijn. In de weken erna durfde ik nauwelijks de straat op. Ik was voortdurend alert en sliep vrijwel niet.
Na zes weken kreeg ik een behandeling voor posttraumatisch stresssyndroom, waarna ik weer kon functioneren. Maar toen kwamen de nachtmerries: over zombies die me achterna renden en me wilden opeten, of ik zat opgesloten in een kelder.
Doordeweeks werkte ik, ging ik met mijn zwangere vriendin naar zwangerschapscursus, maar in het weekeinde was ik uitgeput. Mijn sociale leven sneuvelde.
Ik had me nooit gerealiseerd hoe diep geweld ingrijpt op je identiteit. Het is alsof de dader in je geest duikt en alles afbreekt wat je over jezelf denkt. Ik voelde me op dat moment, maar ook later, nog slechts een lichamelijk object, gereduceerd tot bloed, bot en hersens.
Het heeft me doen inzien dat zinloos geweld een aspect deelt met genocidaal geweld, waar ik zelf onderzoek naar doe: beide hebben het uitwissen van je identiteit tot gevolg. Dat is ook een groot verschil met geweld bij een beroving: dan is je bezit het object en houdt het geweld op als de dader dat heeft bemachtigd. Bij zinloos geweld ben jíj het doelwit. Dat grijpt veel dieper in op je wezen.
Geweld is een heel intieme ervaring. Je gaat jezelf zien door hun ogen. Je krijgt een onzichtbare relatie met de dader – die wordt je door de strot geduwd. Dat heb ik vooraf nooit beseft.’