‘Midden in de nacht zei ik tegen mijn man: morgenochtend bel ik de uitgever. Ik wil dat hij de hele druk vernietigt.’ Lisette* (54), een succesvol wetenschapper en schrijver die last heeft van het imposter syndroom, was er vlak voor de lancering van haar nieuwste boek van overtuigd dat het boordevol fouten stond.
Column: ontmaskeringsangst
Ik ga iets bekennen. Met enige schaamte, omdat ik weet dat ik zo langzamerhand milder en wijzer had ...
Lees verderFouten die alle vakgenoten die ze het boek had laten checken over het hoofd hadden gezien. Er zat maar één ding op: dit boek mocht onder geen beding in de winkel komen. Lisettes man dacht er anders over. ‘Als jij echt de uitgever belt,’ zei hij, ‘dan bel ik de psychiater. Ga nou maar rustig slapen. Er staan geen fouten in je boek, dat denk je maar.’
Hij kreeg gelijk en meer dan dat. In een mum van tijd werd het boek een bestseller. Vakgenoten, lezers, de pers: iedereen was vol lof. Maar het duurde nog maanden tot de knoop uit Lisettes maag verdween en ze niet meer bang was voor die vooraanstaande collega’s, die haar boek met de grond gelijk zouden maken.
Imposter-gevoelens
De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest – en dat niet op komt dagen. De uitdrukking lijkt gemaakt voor de miljoenen ‘Lisettes’ op deze wereld: mensen die last hebben van het imposter syndroom. Klinisch psychologen Pauline Clance en Suzanne Imes muntten de term ‘imposter syndrome’ (letterlijk: het bedriegerssyndroom) in 1978.
Zij zagen het in eerste instantie alleen bij hoogopgeleide vrouwen die ondanks hun eerdere succes toch geloven dat ze niet intelligent genoeg zijn en dat anderen hen altijd te hoog inschatten. Ze voelen zich alsof ze de hele goegemeente voortdurend voor de gek houden. In later onderzoek concludeerden Clance en Imes dat ook mannen getergd kunnen worden door die fnuikende onzekerheid.
Hoeveel mensen er tegenwoordig last van hebben, is niet precies bekend: de verschillende psychologen die er onderzoek naar doen, komen met uiteenlopende cijfers. Jasmine Vergauwe, onderzoeker bij de vakgroep ontwikkelings-, persoonlijkheids- en sociale psychologie aan de universiteit van Gent, bestudeerde het imposter-fenomeen onder ruim 200 Vlaamse kantoormedewerkers.
Ze publiceerde haar bevindingen in 2015 in het Journal of Business and Psychology. Ongeveer 20 procent van de deelnemers heeft intense imposter-gevoelens, zo blijkt uit haar studie. Dat wil niet zeggen dat de rest van de mensen er helemaal geen last van heeft. ‘Iedereen heeft wel een plekje op de bedriegersschaal,’ zegt ze. ‘Voorheen werd het fenomeen vaak puur zwart-wit benaderd: je bent een imposter of je bent het niet. Wij hebben ook naar de grijstinten gekeken en die komen veel vaker voor dan die 20 procent “harde” imposters.’
Voortdurende mismatch
Imposter-gedachten slijten niet met het groeien van ervaring, weet Vergauwe: ‘Starters op de arbeidsmarkt, meer ervaren werknemers, middelmanagers en topmanagers hebben er ongeveer evenveel last van. Mannen – en dat zien we tegenwoordig ook in andere studies – net zo vaak als vrouwen.’
Zoals de Amerikaan Adam Persky, hoogleraar farmacotherapie. Hij omvat het imposter syndroom in twee woorden: intellectuele zelftwijfel. ‘Een voortdurende mismatch tussen wat anderen in mij zien en hoe ik mezelf zie,’ zo stelt hij in maart 2018 in een didactisch vakblad. Hij vocht daartegen door steeds harder te werken en werd daar doodmoe van. ‘Ik kan niet doorgaan met de buitenproportioneel hoge eisen die ik aan mezelf stel.’ Door zo openhartig te zijn, wilde hij mede-opleiders alert maken op het gevaar van burn-out bij studenten die zichzelf steeds verder opzwepen.
Erger met elk succes
Imposters leggen de lat genadeloos hoog voor zichzelf. Waarom doen ze dat? ‘Zodra ze moeten presteren, worden mensen met het imposter syndroom bang en beginnen ze aan zichzelf te twijfelen,’ zegt Jasmine Vergauwe. ‘Om met die angst om te gaan, kunnen perfectionistische imposters zoals Adam Persky op twee manieren reageren: ze gaan meteen harder werken of ze vertonen eerst uitstelgedrag, alsnog gevolgd door een uitzinnige voorbereiding.’
Die aanpak werkt: deze imposters slagen vaak prima in hun opzet en worden door anderen geprezen. Maar dan gaat het mis, legt de psycholoog uit: ‘Mensen met het imposter syndroom zijn alleen tijdelijk opgelucht als iets goed is gelukt. Daarna bevestigt elk nieuw succes in hun ogen dat ze een bedrieger zijn.’
Hoe kan dat; succes is toch juist Pokon voor je zelfvertrouwen? Niet voor imposters. Hun grootste makke: ze eigenen zichzelf hun prestaties niet toe. Al hebben ze duizend diploma’s, hoge cijfers, goede zakendeals en complimenten op hun conto, deze bewijzen van goed functioneren verdwijnen linea recta in een innerlijke Bermudadriehoek. Successen hebben volgens hen namelijk weinig met hun eigen capaciteiten te maken en zijn vooral een kwestie van toeval, geluk en externe omstandigheden.
Daarnaast schatten mensen die last hebben van het imposter syndroom hun eigen prestaties niet op waarde. ‘Wat ik deed stelt niks voor, iedereen kan het’ – zo’n zinnetje is de imposter op het lijf geschreven.
‘Deze mensen,’ zegt Vergauwe, ‘leggen zichzelf hoge verwachtingen en standaarden op maar krijgen nooit het gevoel dat ze eraan voldoen. Zelfs niet wanneer ze die standaarden bereiken.’ En zo zitten mensen met het imposter syndroom gevangen in een cyclus van angst, overdreven voorbereiding of uitstelgedrag, tijdelijke opluchting en zelftwijfel. Een mallemolen die elke keer dat ze iets intellectueel uitdagends moeten doen weer van voren af aan begint.
Opvoeding en cultuur spelen een rol bij het imposter syndroom
Het imposter syndroom is geen officiële diagnose maar een verzameling van persoonlijkheidstrekken. Waarom hebben sommige mensen er veel last van en anderen weinig? ‘Zoals bij de meeste fenomenen, is het steeds een interactie van persoonskenmerken én omgevingsinvloeden die aan de basis liggen,’ verklaart Jasmine Vergauwe.
‘Intelligente mensen die van nature al een laag zelfbeeld hebben, vaak twijfelen aan zichzelf en onverzadigbaar perfectionistisch zijn, lopen een hoger risico. Helemaal als ze wonen in een prestatiegerichte maatschappij, zoals die in Europa, Japan en de Verenigde Staten. En als ze ouders hebben die ook prestatiegericht of overbeschermend zijn of veel controle uitoefenen.’
De moeder van schrijver Lisette is een schoolvoorbeeld. ‘Zelfs toen ik promoveerde, heeft ze me niet gefeliciteerd,’ herinnert Lisette zich. ‘“Dat van mij was veel dikker” was het enige wat ze zei toen ze mijn proefschrift doorbladerde.’