Zes jaar geleden was daar die hoge, steile trap. Ergens in de ochtend zweefde mijn mamaatje weg, de eeuwige schemering in. Nou ja, zweefde klinkt te mooi. Ze viel. Ze brak alles in haar magere vogellijfje wat er te breken viel. Haar leven knakte. Drie weken later was ze dood.
Mijn vader en ik bleven achter. Gebutst. Voortdurend lag het moment op de loer waarop hij zomaar volschoot. Onmiddellijk slikte ik dan mijn eigen tranen weg. Alsof er slechts ruimte was voor een van ons om te janken.
Ik redderde. Maakte grapjes. Met een snelle veeg haalde mijn paps het vocht uit zijn ogen. We keken elkaar aan en verzuchtten: ‘Misschien is het beter zo.’
Laat familiepatronen los – maak je eigen keuzes
- Herken én doorbreek je belemmerende familiepatronen
- Ontdek hoe je je eigen pad kunt bewandelen en voel je vrijer
- Inspirerende video’s en opdrachten onder begeleiding van een contextueel therapeut
69,-
De laatste tien jaar van haar leven regen depressies zich aaneen als parels aan een snoer. Hoeveel leed is mijn bipolaire moeder bespaard gebleven doordat ze slechts 68 jaar mocht worden? Ja, misschien was het beter zo. Maar waarom voelde het dan zo verschrikkelijk ellendig? Misschien wel juist omdát ze maar 68 mocht worden. Ze had geen makkelijk leven, hadden daar niet wat onbezorgde jaren bij gekund?
Helaas, in dit soort kwesties geldt niet: u vraagt, wij draaien. De dood is een radicale rotzak. Je hebt het te doen met je aangeboden wordt, meer niet.
Dus pakte mijn vader de draad op. Min of meer. Hij maakte reisjes. Hij fietste met zijn maten. Hij was geregeld bij ons. Maar hij was altijd alleen. Een andere vrouw? Hij dacht er niet eens aan. Er was nooit een ander geweest naast mama. Dus die plek bleef leeg.
Maar J.C. Bloem dichtte ooit: ‘Alles is veel voor wie niet veel verwacht.’ En: ‘Het leven houdt zijn wonderen verborgen. Tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat.’
Bij mijn vader in de straat woonde een lieve dame. Stukje jonger, knap, verzorgd. Jarenlang had hij haar amper gezien omdat zijn hoofd nog zo vol was met mijn moeder. Alsof er slechts ruimte was voor één om aan te denken. Later dorst hij beter te kijken. ‘Ach, daar maak ik geen schijn van kans bij,’ glimlachte hij. Maar dat maakte hij wel. Ze kwam op de koffie. Koffie werd wijn. Wijn werd samenwonen. Zo snel? Ja, zo snel.
Nu zit ze naast me en leest mijn boek. Ze leest zich in. In ons. In ons leven. In mijn moeders sterven. ‘Ik vind het heel mooi,’ zegt ze. Ik bloos. Ik vind háár heel mooi, wil ik zeggen. Want mijn moeders leven hield op. En de dood is een radicale rotzak. Maar het leven houdt zijn wonderen verborgen. Tot het ze opeens toont. In hun hoge staat.