Een banaan om mee te telefoneren, paardrijden op een bezemsteel en taartjes bakken van zand. Verbeelding is een vorm van ‘doen alsof’ en kinderen beginnen daarmee wanneer ze een jaar of 2 zijn.
Zodra een kind zulke dingen kan, laat het zien dat er in zijn hoofd twee parallelle werelden kunnen bestaan: een echte – waarin hij heel goed weet dat je zand niet kunt eten – en een verbeelde wereld, waarin zandtaartjes heerlijk zijn.
Maar verbeelding kent veel meer verschijningsvormen: herinneringen ophalen, dromen over de toekomst, maar ook fantaseren over dingen die nooit hebben plaatsgevonden of die je nog nooit in het echt hebt gezien. Geen enkel dier lijkt over dit vermogen te beschikken.