‘Zijn ogen vertelden me: het is genoeg geweest’

Sander (1977) is longarts. Van de paar keer dat hij euthanasie uitvoerde, staat de patiënt met de rode wijn hem het meest bij.

‘De man die ik al een jaar behandelde had ernstige COPD. Hij was regelmatig doodsbang om te stikken van benauwdheid. “Hij is een schim van wie hij ooit was,” zei zijn dochter.

Op een avond kwam het hoge woord er bij hem uit: “Wilt u me een spuitje geven? Maak mij dood, want zo kan ik niet langer.”

Ik moest zijn vraag even laten bezinken. Ik piekerde, over het onomkeerbare van deze daad. Want los van het feit dat de SCEN-arts akkoord was, wilde ik hier zelf ook achterstaan. Toen ik hem in het ziekenhuis bezocht, zag ik het: lijden.

Zijn ogen vertelden me: het is genoeg geweest. Zonder woorden gaf de man me de bevestiging waarnaar ik op zoek was. De avond ervoor sliep ik slecht. Zoals altijd voor een euthanasie.

Het is de adrenaline die me wakker houdt. Dat ik het lef heb om zoiets te doen. Iemand dóden, dat hoort niet. Al is het wel onderdeel van mijn vak.

Ik herinner me zijn verwachtingsvolle blik toen het eenmaal zo ver was. “Eindelijk,” verzuchtte hij. Ik wist niet wat ik moest zeggen, maar hij maakte korte metten met mijn onzekerheid. “Ga zitten.”

Trots liet hij me het glas rode wijn zien dat hij vasthad. “Een Saint-Émilion, Grand Cru 2007. Ik ga in stijl.” Zijn dochter stond er met betraande ogen bij. “Doe het nu maar,” moedigde hij me aan.

Ik hoorde mezelf onzinnige dingen prevelen als “succes”. Zijn dochter pakte hem vast. Hun op elkaar lijkende handen verstrengelden zich. Hij fluisterde intieme woorden tegen haar.’

Ik gaf hem het eerste middel, waar hij slaperig van werd. Na het tweede middel voelde ik even angst opkomen: hij gaat toch wel dood? Maar ook: hij gaat toch niet dood? Het leven is zoiets moois en nu beëindig ik dat. Definitief. Ik zag hoe zijn rustgevende ogen veranderden, van helderblauw naar troebel.

Rationeel voelde het goed, maar tegelijkertijd raasden alle denkbare emoties door mijn lichaam. Van verdriet tot angst, van opluchting tot spijt.

Na afloop dronk ik met drie collega’s – op uitdrukkelijk verzoek van de overledene – de fles Grand Cru verder leeg. “The hell met het protocol,” zei ik tegen hen en we proostten op zijn leven. En op zijn dood.’

Sander schreef het boek Slotcouplet over palliatieve zorg (De Arbeiderspers).

‘Ik was er eigenlijk wel benieuwd naar’

Bram (1953) is huisarts-opleider en mindfulnesstrainer voor huisartsen. Hij was lang tegen euthanasie.

‘Lange tijd was ik ervan overtuigd dat ingrijpen in het proces van sterven niet hoorde. De dood is, net als geboorte, een mysterie. Het is het ultieme loslaten, daar paste geen datumprikker bij.

Doordat ik me heb verdiept in mindfulness ben ik empathischer geworden. Ik leerde om begrip op te brengen voor de overtuiging van anderen.

Daardoor zei ik niet meteen “nee” toen begin dit jaar een zieke, oudere patiënt me vertelde dat het “wel afgelopen mocht zijn”. Ik stelde me open voor zijn wens. Ik was er eigenlijk wel benieuwd naar.

Van collega’s hoorde ik vaak verhalen over hoe intens zo’n euthanasie was: soms emotioneel en belastend, maar vooral indrukwekkend.

Na overleg besloten we dat hulp bij zelfdoding het beste bij deze man paste. Ik zou een drankje voor hem klaarzetten, dat hij zelf zou pakken en opdrinken.

De zorgvuldigheid waarmee we tot dat besluit kwamen, raakte me. Alle voorbereidingen – de gesprekken, maar ook alle administratie – leken op een ritueel. Mijn vrees dat euthanasie een koel en rationeel proces zou zijn, bleek ongegrond.’

Er was maar 100 milliliter nodig van het dodelijke drankje, dat venijnig bitter schijnt te zijn. Ik keek toe terwijl de oude man het bekertje leegdronk. Dat deed hij met een gretigheid waaruit sprak: ik wil dood.

Vooraf had hij besloten dat hij na het middel nog een glas wijn nam en dan zou wegsoezen, terwijl hij een foto van zijn familie bij zich hield. Zijn geliefden stonden op de gang te wachten. Hij wilde dit alleen doen.

Vind een betrouwbare coach via Coachfinder
Coachfinder

Vind een betrouwbare coach via Coachfinder

Coaching is een belangrijke stap in zelfontwikkeling. Maar de juiste coach vinden blijkt nog niet zo eenvoudig. Coachfinder helpt je in je zoektocht naar een coach die bij je past.

Vind je ideale coach

De dood bleek onvoorspelbaar. Binnen een paar minuten was hij diep in slaap, veel sneller dan we hadden verwacht. Na tien minuten was hij overleden. Ik voelde me dankbaar dat ik aanwezig mocht zijn bij dat belangrijke moment waarop iemand overgaat naar de andere kant.

Na afloop fietste ik naar huis. Op de heenweg had de dood op me gewacht. Nu werd ik overspoeld door de energie van al het leven om me heen: mensen, bomen, planten, dieren. Tegelijkertijd voelde ik opluchting en tevredenheid: ik had mijn patiënt kunnen geven waar hij zo naar verlangde, het einde van dat leven.’

‘Ik gaf hem een kus op zijn voorhoofd’

Constance (1949) is huisarts en arts bij de Levenseindekliniek. De levensbeëindiging van een collega zal haar altijd bijblijven.

‘Sjef en ik werkten samen voor de Levenseindekliniek. Eind vorig jaar vroeg hij me om euthanasie bij hem uit te voeren. Hij had ongeneeslijke slokdarmkanker en wilde niet veranderen in een naar adem snakkende kasplant. Ik begreep hem. En ik voelde me vereerd dat ik dit mocht doen.

Hij plande de euthanasie op zondag 11 juni, om vijf uur ‘s middags. “De meeste mensen willen het eerder op de dag, Sjef,” zei ik. Hij antwoordde dat hij nog een afscheid wilde met muziek, taart en wijn.

Er waren veertig mensen toen ik om half vijf binnenkwam. De meeslepende stem van de Argentijnse zangeres Mercedes Sosa schalde door de kamer. “Neem je wel een stuk vlaai!”, riep Sjef.

Natuurlijk kon ik geen hap door mijn keel krijgen. Het was een onwerkelijke gedachte dat ik de man die nu nog met een glas witte wijn in de hand door de kamer liep, straks een dodelijk middel zou geven.

Om vijf uur lag hij op de bank. “Ik laat je zo slapen en je wordt niet meer wakker. Ben je het daarmee eens?”, vroeg ik. Op de achtergrond klonk Mercedes Sosa. “Ja,” zei hij.’

Alle patiënten die ik euthanasie geef, krijgen een roos. Omdat ik de keuze zo dapper vind. Sjef kreeg er twee; ook een voor hem als collega. Daarna gaf ik hem een kus op zijn voorhoofd. Ik stond zelf te kijken van dat tedere, bijna moederlijke gebaar.

Wat er daarna gebeurde, is tekenend voor zijn eigengereidheid: hij had gevraagd om een speciaal pompje waarmee hij zelf de dodelijke vloeistof in zijn ader kon laten lopen. Op het moment dat hij het opende, zette zijn zoon het nummer Todo cambia hard aan: “Alles verandert, behalve mijn liefde.”

Dat nummer draai ik sindsdien bijna dagelijks. Het vervult me van al die emoties die bij euthanasie komen kijken. Verdriet, omdat er een goed mens dood is.

Ontzag, voor die twee extremen die elkaar zo snel kunnen opvolgen: leven en dood. En bewondering, voor Sjefs kracht. Mocht het ooit nodig zijn, dan wil ik mijn eigen einde ook zo mooi regisseren.’

‘Of ik zijn zelfmoordpoging even wilde afmaken’

Tineke (1956) is huisarts. Ze heeft veel ervaring met euthanasie, maar niet eerder voelde het zo kil en onpersoonlijk.

‘Tijdens mijn spreekuur kreeg ik een telefoontje van een man: zijn vriend had medicijnen genomen om een einde te maken aan zijn leven. Het was niet gelukt. Of ik het even kon afmaken?

Toen ik aankwam, lag hij in coma. Ik kende hem nauwelijks, maar in de weken erna kwam ik erachter dat hij gewend was op narcistische wijze de wereld naar zijn hand te zetten.

Ik wilde een ambulance bellen, maar zijn vriend kwam meteen in opstand. “Daar ga ik voor liggen.” Omdat ik een escalatie wilde voorkomen, reed ik terug naar de praktijk.

Ik had tijd nodig om na te denken en te overleggen met collega’s. Ondertussen moest ik verder met mijn spreekuur; de wachtkamer zat vol.

’s Middags ging ik terug. Er zat een vrouw aan het bed die me op dwingende toon verzocht om hem een spuit te geven. “Dat kan ik niet zomaar doen,” vertelde ik haar.

We belandden in een discussie. De vrienden vonden me zeuren, dat was duidelijk. Ik ben er nog steeds verbaasd over dat mensen niet snappen dat ik niet zomaar iemand mag doodmaken. Het maakte me boos; had het dan zélf gedaan. En in één keer goed. Zadel mij hier niet mee op.’

Toen de man die middag bijkwam, vertelde hij me zelf dat hij niet meer wilde leven. Dingen die hem levensvreugde gaven, zoals pianospelen, lukten niet meer. Het besluitvormingsproces dat volgde duurde drie weken.

Ik voelde me opgelucht, blij bijna, toen ik het verlossende woord kwam brengen. Maar de reactie van hemzelf en zijn vrienden was lauw, ongeïnteresseerd. Het had hen kennelijk al veel te lang geduurd.

Op de ochtend van de euthanasie zat de man in een mooi pak klaar in de woonkamer. Zwijgend dronken we koffie, totdat hij het startsein gaf: “Kom, we gaan naar de slaapkamer.” Zijn vrienden bleven beneden.

Voor ik hem de eerste spuit gaf, vroeg ik: “Is dit écht wat u wilt?” Hij knikte, strekte zijn arm uit en wendde zijn hoofd af. Ik voelde me rustig. De handelingen zijn voor mij bekend terrein.

Na afloop hoopte ik op iets van contact. Maar de vrienden groetten me met een simpel “tot ziens”. Het voelde leeg. Natuurlijk, dit is mijn werk. Toch verlangde ik naar waardering voor wat ik had gedaan: een ander mens doden. Na twee weken kreeg ik een witte azalea thuisgestuurd. Ik heb het maar als een bedankje beschouwd.’

‘Zes pubers vormden een erehaag’

Dick (1958) is huisarts. In 2001 hielp hij een ongeneeslijk zieke jongen.

‘Euthanasie is het moeilijkste en naarste wat er is. Maar tegelijkertijd is het wel waarom ik huisarts ben geworden: om lijden te verlichten.

Tim zie ik nog zo voor me, zoals hij bij zijn ouders op de bank zat: een stoere, energieke puber. Dol op voetbal, veel vrienden. Hij was nog maar 15 toen hij een ongeneeslijke vorm van hersenkanker bleek te hebben.

“Geef me maar een spuitje als ik niks meer kan,” zei hij al vrij snel. Behoefte aan gesprekken had hij niet. Dat begreep ik. Kinderen accepteren de dood makkelijker dan volwassenen.

Tim heeft in die laatste maanden vooral veel gefeest. Zelfs toen hij in een rolstoel zat, gingen de feestjes met bier en muziek door. Zijn ouders lieten hem begaan. Mijn band met hen werd snel hecht. Ik werd een huisvriend aan wie ze alles kwijt konden.

Een halfjaar na ons eerste contact was de afspraak. De week ervoor dwaalden mijn gedachten regelmatig af, ik sliep niet goed. Ik dacht aan de ouders die veel verdriet hadden. En aan hoe kapot ik zelf zou zijn in zo’n situatie.

Ondertussen moest ik de technische kant regelen. Had ik echt niets over het hoofd gezien op medisch en juridisch vlak?’

Op de avond zelf werd ik warm onthaald door Tims ouders en zijn twee broers. Tim lag boven in zijn slaapkamer.

Terwijl de familie afscheid nam, wachtte ik in de woonkamer. Hoewel ik wist dat er niks fout kon gaan, zweette en trilde ik lichtjes.

Ik verzekerde mezelf ervan dat ik alles bij me had. Dat het vinden van de ader geen probleem zou zijn bij zo’n jong persoon. Ik ijsbeerde door de woonkamer en stelde mezelf gerust: je doet hier goed aan. Dit is goed.

Tim bevestigde dat even later. “Doe maar,” zei hij, terwijl hij me vanuit zijn bed recht aankeek.
Wat er ondertussen buiten gebeurde; daar kan ik niet aan denken zonder dat de tranen in mijn ogen springen.

Tims beste vrienden wisten hoe laat ik de euthanasie zou doen. Voor de voordeur hadden ze met elkaar een erehaag gevormd. Zes pubers in grote winterjassen, zwijgend, zij aan zij, in de kou.

Dat beeld geeft me nog steeds kippenvel. Ik vind het intens ontroerend dat mensen zo veel liefde voor elkaar voelen. Daarbij gaven ze me woordeloos de bevestiging dat zij instemden met wat ik deed.’

Spanning, verdriet en opluchting

Sinds 2002 is euthanasie toegestaan in Nederland. Euthanasieverzoeken worden steeds vaker uitgevoerd: van ruim 3000 in 2010 naar ruim 6000 in 2016.

Ruim 6000 lijkt veel, maar jaarlijks overlijden bijna 150.000 Nederlanders. Euthanasie is dus nog steeds een uitzondering. En zoals blijkt uit de interviews hierboven is het plegen ervan voor artsen ook allesbehalve een standaardhandeling. Zij kunnen zich élke euthanasie die ze uitvoerden nog goed herinneren, vertelden ze de interviewer.

Hoe zwaar is het om een ander mens te doden? Harm van Marwijk, universitair hoofddocent huisartsgeneeskunde en huisarts, deed er tien jaar geleden met een team van het VU Medisch Centrum in Amsterdam onderzoek naar.

Zij brachten de emoties van 22 Nederlandse huisartsen die ervaring hadden met euthanasie in kaart om een beeld te krijgen van de impact ervan. De huisartsen spraken in groepjes over hun ervaringen.

Opvallend was hoeveel verschillende, complexe emoties bij euthanasie komen kijken. Vóór de euthanasie voelen de meeste artsen zich vooral gespannen.

Op het moment zelf worstelt de arts vaak met gevoelens van verlies en verlatenheid. En naderhand voelden veel artsen opluchting; omdat ze echt iets voor de patiënt hebben kunnen doen.

Na een euthanasie werken de emoties nog lang door. Veel artsen kunnen hun dagelijkse routine dan ook niet zomaar hervatten.

Van Marwijk: ‘Ze vinden het belangrijk om dan tijd te maken voor zichzelf en stil te staan bij wat er is gebeurd. Ook hebben ze behoefte om uit te rusten.’ Dat lukt niet altijd, want de wachtkamer zit de volgende dag gewoon weer vol.

Ondanks de grote impact, concludeert Van Marwijk dat euthanasie ook een verrijkend onderdeel kan zijn voor het werk van artsen.

‘Je kunt iets zeer essentieels voor mensen betekenen. Als je in staat bent om zo’n moment voor iedereen tot iets waardevols te maken, dan kan dat enorm bijdragen aan een gevoel van tevredenheid over het werk.’

Als een arts besluit om een euthanasie uit te voeren, moet hij zich houden aan zes zorgvuldigheidseisen, waarvan de belangrijkste is dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt. Daarnaast is het verplicht om een tweede arts te raadplegen, in veel gevallen is dat een SCEN-arts (Steun en Consulatie bij Euthanasie in Nederland).

Sommige huisartsen voelen het als hun plicht om een euthanasieverzoek van een patiënt te honoreren, blijkt uit Van Marwijks onderzoek. Maar ze kunnen altijd weigeren.

Bron: H. van Marwijk, I. Haverkate e.a., De impact van euthanasie op Nederlandse huisartsen, Huisarts & Wetenschap, 2008