Is ‘klasse’ een achterhaald begrip? In veel West-Europese landen neemt de inkomensongelijkheid toe en in Nederland gaan er gemiddeld vier generaties overheen voordat nakomelingen van mensen met een laag inkomen een gemiddeld salaris bereiken. Dat klinkt als een klassenmaatschappij.
Training Ontspannen opvoeden
- Ontdek hoe je als ouder positief en relaxed blijft
- Omgaan met de emoties van je kind
- Voor ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd
79,-
Een deel van de verklaring ervoor schuilt in de psychologische gevolgen van het opgroeien in een bepaald milieu, constateerde Antony Manstead, hoogleraar sociale psychologie aan Cardiff Universiteit. Hij analyseerde een stapel onderzoeken naar de psychologie van klasse en zag op basis daarvan dat de klasse waarin je opgroeit zich op subtiele wijze nestelt in je gevoel en gedrag en daardoor je levensloop kan beïnvloeden.
Geldstress
Welvaart blijkt daarbij de belangrijkste factor te zijn. ‘Kinderen die opgroeien met financiële onzekerheid kunnen een onveilig gevoel krijgen,’ vertelt Manstead. ‘Ze ervaren stress als gevolg van de zorgen die hun ouders hebben over inkomsten, een goed dak boven het hoofd, persoonlijke veiligheid en gezondheid.
Mensen met zo’n achtergrond ontwikkelen daardoor het beeld van een grote boze buitenwereld waartegen ze zich moeten wapenen.’ Die heeft bureaucratie, goedkopere huurhuizen en misschien zelfs aanmaningen en deurwaarders in petto, en ambitieuze plannen als het najagen van een moeilijke opleiding zijn er gedoemd te mislukken.
‘Mensen die met meer middelen en minder zorgen opgroeien, ervaren de wereld juist als een plek vol kansen die hun toekomen.’ Met die kijk op het leven ben je eerder geneigd te veronderstellen dat iets nieuws en ambitieus, zoals een opleiding, voor jou is weggelegd.
Mazzel of goed gedaan?
Dat beeld van een boze buitenwereld betekent dat mensen uit minder welvarende gezinnen het gevoel hebben beperkter invloed te hebben op hun leven. Als ze in onderzoek scenario’s krijgen voorgelegd waarin iemand grote dingen meemaakt − zoals worden toegelaten tot een medische studie, ontslag krijgen of te dik zijn − schrijven deze mensen die gebeurtenissen vaker toe aan mazzel of pech dan aan factoren die ze zélf in de hand hebben, zoals hard werken, slecht functioneren of overmatig eten. Dat machteloze gevoel maakt minder ambitieus in studie en werk.
Mensen die zichzelf als onderdeel van de midden- of bovenklasse zien, zien die ‘grote dingen’ juist als persoonlijke verdiensten of fouten. Manstead zegt het zo: ‘Mensen die onder gunstiger omstandigheden opgroeien, ervaren meer controle over hun omgeving en zien het vooral als uitdaging zichzelf zo goed mogelijk te ontplooien en te manifesteren.’
Andere waarden
De meeste hogeronderwijsinstellingen sluiten zonder het te beseffen naadloos aan bij deze ‘welvarende’ levensinstelling, blijkt uit een uitgebreide inventarisatie. Amerikaanse universiteitsdecanen noemden daarin zelfontplooiing en individuele ontwikkeling de belangrijkste leerdoelen voor studenten. Ambities waar studenten uit een welvarend milieu zich feilloos in herkennen.
Maar studenten die opgroeiden in gezinnen met een laag inkomen hebben vaak heel andere waarden meegekregen. Manstead: ‘Ze zijn minder individualistisch, minder egoïstisch, gevoeliger voor de behoeften en gevoelens van anderen, en eerder geneigd aan die behoeften tegemoet te komen, blijkt uit verschillende onderzoeken. Ze zijn vrijgeviger en eerder geneigd te delen. Ze weten immers wat het betekent om behoeftig te zijn.’
Mensen die minder buffer hebben om tegenslagen het hoofd te bieden, zijn meer aangewezen op anderen. Die afhankelijkheid resulteert in goede sociale voelsprieten, aldus Manstead. Ze zoeken bijvoorbeeld meer oogcontact in gesprek en bieden meer non-verbale bevestiging, zoals instemmend knikken.
Afhakers
De waarden die aansluiten bij de leefwereld en behoeften van studenten uit de lagere klassen, zoals samenwerken of iets terug kunnen doen voor de gemeenschap, worden niet uitgedragen in het hoger onderwijs.
Manstead: ‘Jongeren zoeken een plek waar ze zich thuis voelen als ze zich oriënteren op een vervolgopleiding. Het gevolg van de individualistische mentaliteit op universiteiten is dat studenten uit lagere klassen zich daarin niet herkennen. En dus zijn ze minder geneigd zich in te schrijven of haken ze eerder af.’
De psychische verschillen tussen kinderen uit welvarender en minder welvarende milieus zijn generaliserend; er bestaan natuurlijk legio individuele uitzonderingen. Zo betekent een hoger opleidingsniveau natuurlijk lang niet altijd een beter inkomen – denk maar aan alle goed geschoolde zzp’ers en flexwerkers die te weinig werk hebben.
Toch is het belangrijk de globale verschillen te erkennen, meent Manstead, vooral omdat ze zoveel invloed hebben op de toegankelijkheid van hoger onderwijs voor iedereen. Manstead: ‘Onderwijs is juist dé weg die kan leiden tot een kansrijker toekomst.’
Inzichten gebruiken
Met de inzichten in ‘de psychologie van klassen’ is het misschien mogelijk om de kansen eerlijker te verdelen en meer jongeren de mogelijkheid te geven om ambitieuze toekomstplannen na te streven.
Als belangrijkste sleutel daartoe noemt Manstead maatschappelijke factoren: het tegengaan van financiële onzekerheid, een progressiever belastingstelsel, zodat een sterk sociaal vangnet meer mensen helpt opgroeien in een wereld die ze als veilige, kansrijke plek ervaren.
Onderwijsinstellingen kunnen de inzichten benutten om meer aan te sluiten bij de waarden van jongeren uit minder welvarende gezinnen. Bijvoorbeeld door in hun promotiemateriaal te laten zien dat alumni ook als huisarts, welzijnswerker of docent aan de slag gaan: posities waarin zij iets teruggeven aan de gemeenschap.
Ook kunnen ze andere rolmodellen in de schijnwerpers zetten, zoals mensen die als eerste uit hun familie zijn gaan studeren. Manstead: ‘Dat zorgt ervoor dat nieuwe eerste-generatiestudenten zich herkennen in de waarden en sfeer op de universiteit en zichzelf daar beter kunnen voorstellen.’
En ook wanneer studenten eenmaal staan ingeschreven op de universiteit of hogeschool kan die instelling waakzaam zijn op een mogelijk identiteitsconflict. Door eerste-generatiestudenten wat op weg helpen in gesprekken over bijvoorbeeld onzekerheid en uit te leggen dat dit heel normaal is aan het begin van een studie, kunnen mentoren voorkomen dat ze zichzelf wijsmaken dat ze niet op de universiteit thuishoren.
Ook op een andere manier kunnen onderwijsinstellingen hun leerlingen stimuleren. Uit experimenten waarbij eerste-generatiestudenten leerden hun anders-zijn juist als kracht te gaan zien, blijkt namelijk dat dit een positieve invloed had op hun cijfers.